maandag 11 november 2013

Op de draaitafel vandaag : Country Joe McDonald - War War War (1971)




“War War War” was het derde soloalbum van Counry Joe McDonald uit 1971.

Ik heb Country Joe het hele album zien doen in het PsK (het toemalige Paleis voor Schone Kunsten- nu Bozar), met als uitsmijter het obligate “Gimme an “F”....


 


De teksten zijn van gebaseerd op de poezie van  Robert William Service (16 Januari 1874 – 11 September 1958),

Op en dag als vandaag vond ik dit een aangepaste post.

Hoewel wij de hele hetze over  de eerste wereldoorlog een beetje moe worden, moet ik wel zeggen dat vanuit het standpunt van Country Joe we hier te maken hebben met een pakkend document.

Luister maar naar “The March of the Dead”









woensdag 16 oktober 2013

Charley Patton (1891 – 1934)




Charlie (of Charley) Patton was de eerste grote bluesman uit de Delta. Hij verenigde in zich ongeveer alles wat men van een Delta-bluesman kon verwachten: een zeer rauwe stem die het harde labeur en hert moeilijke leven uitdrukten, een rauwe en percussieve gitaarstijl.

Zeer dikwijls speelde hij slide guitar (of bottleneck gitaar – de gitaar wordt dan bespeeld met een flessenhals, wat een glijdend effect maakt). Zijn liedjes  spraken over verloren liefdes, dood en de natuur.
 


Hij maakte o.m. “High Water Everywhere” over de grote overstromingen in Mississippi in 1927, en “Oh Death” een gebed voor de dood van zijn geliefde.
 


“Well, backwater done rose all around Sumner now,
drove me down the line
Backwater done rose at Sumner,
drove poor Charley down the line
Lord, I’ll tell the world the water,
done crept through this town

Lord, the whole round country,
Lord, river has overflowed
Lord, the whole round country,
man, is overflowed
You know I can’t stay here,
I’ll go where it’s high, boy
I would go to the hilly country,
but, they got me barred

Now, look-a here now at Leland,
river was risin’ high
Look-a here boys around Leland tell me,
river was raisin’ high
Boy, it’s risin’ over there, yeah
I’m gonna move to Greenville,
fore I leave, goodbye

Look-a here the water now, Lordy,
Levee1 broke, rose most everywhere
The water at Greenville and Leland,
Lord, it done rose everywhere
Boy, you can’t never stay here
I would go down to Rosedale,
but, they tell me there’s water there

Now, the water now, mama,
done took Charley’s town
Well, they tell me the water,
done took Charley’s town
Boy, I’m goin’ to Vicksburg
Well, I’m goin’ to Vicksburg,
for that high of mine

I am goin’ up that water,
where lands don’t never flow
Well, I’m goin’ over the hill where,
water, oh don’t ever flow
Boy, hit Sharkey County and everything was down in Stovall
But, that whole county was leavin’,
over that Tallahatchie shore
Boy, went to Tallahatchie and got it over there

Lord, the water done rushed all over,
down old Jackson road
Lord, the water done raised,
over the Jackson road
Boy, it starched my clothes
I’m goin’ back to the hilly country,
won’t be worried no more”





 
Hij leefde het leven van een bluesman. Hij dronk en rookte overmatig, zou 8 vrouwen hebben gehad, zat minstens één maal in de gevangenis. Ook reisde hij constant en bleef nooit lang op een vaste plaats hangen.

Hij was niet zo groot, iets meer dan 1 meter 60 en hij woog slechts een kilo of 60. Maar hij had een stem die zeker wel honderd meter ver droeg, zo wist Sleepy John Estes te zeggen.

Patton was, in tegenstelling tot vele andere blueszangers of songsters, een echte vedette.




 
Hij hoefde niet als een soort zwerver van stad naar stad te trekken. Charley werd meestal uitgenodigd om ergens te komen spelen. De emoties die hij losmaakte maakten vaak dat hij door de plantage-eigenaren weg werd gestuurd. Hij zorgde voor oproer, want zodra hij begon te spelen werd het werk in de steek gelaten en kwam men naar hem luisteren en kijken.

Patton’s gitaarspel was erg opvallend. Hij sloeg op zijn gitaar, trok aan de snaren en stampte met zijn voeten op de vloer om het ritme van zijn muziek te benadrukken. Ritme en opwindendheid waren de kenmerken van zijn muziek.

Patton’s aanzien in de geschiedenis van de blues is enorm. Geen enkele andere artiest – behalve misschien Blind Lemon Jefferson had meer invloed op de toekomst en vorm van de blues en volgers als Son House, Howlin’ Wolf, Robert Johnson, Muddy Waters tot en met John Lee Hooker en Elmore James zijn door hem beinvloed..

Naast een Bluesman was hij ook een absoluut entertainer. Hij stond absoluut niet passief te zingen en gitaar te spelen. Hij sprong op en neer, speelde de gitaar tussen zijn knieën of achter zijn rug, en gebruikte de rug van zijn gitaar als een drumstel. Hij was een echte showman.

Ook wordt er nog gediscussieerd over zijn ras. Hoewel hij bijna zeker van Afrikaans-Amerikaanse afkomst was, zoals de meeste bluesartiesten, zijn door zijn lichte kleur toch ook geruchten ontstaan dat hij misschien van Mexikaanse of Indiaanse (volgens Howlin’ Wolf zelfs volbloed Cherokee) afstamming was.

Hij maakte ongeveer 60 opnamen, stuk voor stuk monumenten voor de Bluesmuziek.

Hij was echt “the founder of the Delta Blues”

High Water Everywhere (parts 1&2)





I shall not be moved






dinsdag 8 oktober 2013

Op de draaitafel vandaag : Marc Moulin / Sam Suffy (1975)




Na de uitzending van Belpop gisteravond was het weer eens tijd om na te genieten van die wonderboy die Marc Moulin eigenlijk wel was. 

Zijn plaat uit 1975 "Sam Suffy" is een intrigerende plaat die ik inderdtijd kocht wanneer ze uitkwam. Vandaag, zo'n kleine veertig jaren later is en blijft deze plaat overeind en is ze even modern als toen.

Naast Placebo had Marc Moulin nog een ander project lopen onder de naam "Sam Suffy".

Daarin trachtte hij met drummer Bruno Castelluci en trompettist Richard Rousselet jazz te maken gebaseerd op de theoriën van de "musique concrète" en collectieve improvisatie.

Marc Moulin's debuut Lp komt na de Placebo platen en  is een boeiende en unieke mozaïek van jazz, soul, en elektronische elementen. Hij gebruikt ook voor het eerst gesamplede geluiden en sequencers  met een verrassende effect.

Hoewel toch nog met roots van collectieve improvisatie, zijn de opening track "Le Saule" en "Le Beau Galop"  een voorbeeld van wat later de house music zal worden, via hun onderliggende elektronische motieven.

Het indrukwekkende meesterwerk,het vijfdelige, 17-minuten durende epos  “Tohubohu” is  een poging om concrete muziek te verzoenen met jazz en rock. Trompettist Richard Rousselet improviseert tegen een achtergrond van een kudde nijlpaarden (!)

“ Sam Suffy”  is bovenal een sublieme luisterervaring.

De band :

Bruno Castellucci (drums, percussie)
Garcia Morales (drums, percussie)
Jasper Van 't Hof (elektrische piano, elektronisch orgel)
Marc Moulin (keyboards, Moog, piano)
Philip Cathérine (gitaar)
Richard Rousselet (flügelhorn, trompet)



From



La Blouse



Le Beau Galop







maandag 7 oktober 2013

The Steve Miller Band - Fly like an Eagle (1976)



Het begon allemaal op 9 mei 1969.

Paul McCartney : “Steve Miller happened to be there recording, late at night, and he just breezed in. 'Hey, what's happening, man? Can I use the studio?' 'Yeah!' I said. 'Can I drum for you? I just had a fucking unholy argument with the guys there.' I explained it to him, took ten minutes to get it off my chest. So I did a track, he and I stayed that night and did a track of his called “My Dark Hour”. I thrashed everything out on the drums. There's a surfeit of aggressive drum fills, that's all I can say about that. We stayed up until late. I played bass, guitar and drums and sang backing vocals. It's actually a pretty good track.”

Uiteindelijk speelde Paul drums, gitaar en bass op deze track. Steve ‘guitar’ Miller beperkte zich tot de lead gitaar. Paul McCartney werd op de plaat vernoemd onder de naam Paul Ramon, een pseudo die hij vroeger al eens had gebruikt.

Het nummer belandde op “Brave New World”, de elpee uit 1969 van the Steve Miller Band.






Niemand wist toen dat dit nummer een tweede leven zou gaan leiden.

In 1973, voor het album “the Joker”, werd dit nummer nog eens opgenomen, of beter gezegd een soort kloon van het nummer, zelfde gitaarriff, enz. Het kreeg de titel “Fly like an Eagle” en ging over het respect voor de Native Americans. 

Het nummer haalde de plaat niet en werd in de schuif gelaten.

Drie jaren later werd het de titeltrack van het zgn. Come Back album van Steve Miller “Fly Like An Eagle”.

De tekst deze keer is meer universeel geworden.

“Feed the babies
Who don't have enough to eat
Shoe the children
With no shoes on their feet
House the people
Livin' in the street
Oh, oh, there's a solution”



My dark hour



Fly like an Eagle (1973)



Fly like an Eagle (1976)






zaterdag 5 oktober 2013

Otis Williams and his Charms - Unchain my heart (1960)




Otis Williams and his Charms - Unchain my heart (1960)
(Agnes Jones/Freddy James)

Op het King Label

De song was een hit voor Ray Charles in 1961, begeleid oor de Raelettes, gereleased als single.

Gecoverd door : Ray Charles (1961) [n°1 R&B, top 10 US], Richard Anthony (1962) [als Délivre-moi; hit Fr], Trini Lopez (1963) , Rivingtons (1963) , Nancy Wilson (1964) , Roberto Carlos (1964) [als Desamane O Meu Coraçao], Undertakers (1966) , Herbie Mann (1968) , Joe Cocker (1987) , Paranoiacs (1988) [volgen de Undertakers], Shirley Johnson (1997) , Natacha Miller (2004) , John Scofield (2005) , Hugh Laurie (2013) ,

Agnes Jones en Freddy James waren pseudoniemen voor resp. Bobby Sharp en Teddy Powell. Teddy was een stafmedewerker in de Brill Building en die bood Bobby Sharp $50 in ruil voor 50% writing credits.

Bobby Sharp was de eigenlijke schrijver die zijn song verkocht voor drugs. Hij hield eerst nog een deel voor zich maar verkocht ook die rest in '63 voor $1.000. In '87 won hij zijn copyright terug, net op tijd voor de Joe Cocker cover. Agnes Jones was de naam van zijn nichtje.


Otis Williams and his Charms - Unchain my heart (1960)







donderdag 3 oktober 2013

Porcupine Tree - Waiting (Delerium EP) 1996.



Porcupine Tree is eigenlijk als grap ontstaan. Steven Wilson en Malcolm Stocks kwamen in 1987 op het idee een 'vergeten rockband' a la Spinal Tap te creëren. Ze maakten een gedetailleerde nepbiografie en maakten 'verloren tapes', zogenaamde zoekgeraakte nummers. De grap werd echter een serieuze zaak.

Wilson was net te jong om met de eerste golf van experimentele en psychedelische rock mee te doen. Porcupine Tree was zijn manier om toch experimentele rock te maken. De muziek van Porcupine Tree is een intrigerende combinatie van psychedelica, rock en metal.

In 1989 werd een aantal stukken via de cassette Tarquin's Seaweed Farm verspreid onder personen die wellicht geïnteresseerd zouden kunnen zijn.

Eén van de cassettes kwam in handen van het Britse undergroundmagazine Freakbeat. Richard Allen en Ivor Trueman, uitgevers van dit blad, waren bezig een platenmaatschappij op te zetten, en alhoewel ze Porcupine Tree een niet al te beste recensie gaven in hun blad, zochten ze wel contact om Porcupine Tree een nummer op een compilatiealbum te laten plaatsen. Dit album heette Psychedelic Psauna (DELCD005) en bevatte het nummer Linton Samuel Dawson zoals het ook op On The Sunday of Life... verscheen.

Met het tweede volwaardige studio-album "The Sky Moves Sideways" brak Porcupine Tree door bij liefhebbers van progressieve rock, vooral omdat het album regelmatig sterk refereert aan het werk van Pink Floyd.

Met "Stupid Dream" vestigde de band zich voorgoed in de canon van progressieve rock, hoewel frontman Steven Wilson zich niet kan vereenzelvigen met het feit dat zijn band als prog-rock geclassificeerd wordt.

Deze (vinyl) EP kocht ik wanneer ze uitkwam in 1996.

Het is een van mijn kostbare bezittingen, die ik koester.


Porcupine Tree - Waiting (Delerium EP) 1996.




woensdag 2 oktober 2013

Op de draaitafel vandaag : Elmer Gantry's Velvet Opera (1968)



Op de draaitafel vandaag : Elmer Gantry's Velvet Opera (1968)

Dit is echt een van de platen uit mijn platenkast die ik het meest koester.

De band begon als een soul en blues band genaamd The Five Proud Walkers, die ooit in het voorprogramma hebben gestaan van de toen psychedelische Pink Floyd. De soul en blues lieten ze voor wat het was.




De band bestond toen uit

Dave Terry – zang; mondharmonica
Colin Foster - gitaar
John Ford – basgitaar
Jimmy Horrocks – toetsen en fluit
Richard Hudson – slagwerk.

Terry begon zich steeds extravaganter te gedragen tijdens optredens; hij mat zich de kleding aan van de hoofdpersoon uit het boek/film "Elmer Gantry" (van Sinclair Lewis), met cape en priesterhoed. De naam van de band werd toen veranderd in Elmer Gentry’s Velvet Opera.

Ze vielen al gauw op in het clubcircuit en kregen een platendeal aangeboden door CBS.

Hun eerste opname was "Flames" dat later nog gespeeld zou worden door Led Zeppelin.



 
Een latere single 'Mary Jane' werd nog door de BBC geboycot vanwege het feit dat het over drugs ging. Er kwamen meer singles en een elpee, maar succesvol was de band nooit.




Ford en Hudson wilden de band een andere richting (gebruik elektrische instrumenten) geven, waarmee Foster en Terry (meer akoestisch) zich niet konden verenigen; ze verlieten de band. Ze werden vervangen door Paul Brett en John Joyce; de naam werd weer Velvet Opera. Brett vertrok weer en Foster kwam terug. Een tweede album volgde, ook zonder succes.

Dave Cousins van the Strawbs baatte toen het Hounslow Arts Lab uit, waar Velvet Opera kwam optreden. Gelijkertijd waren Cousins en Strawbs op zoek naar een ritmesectie. Ford en Hudson stapten inderdaad over en bleven een aantal jaren bij Strawbs vanaf het livemuziekalbum "Just a Collection of Antiques and Curios".

Foster probeerde Velvet Opera voort te zetten met Dave McTavish (zang), Colin Bass (basgitaar) en Mike Fincher (slagwerk); ze namen één single op. Toen was het verhaal uit.



 
Toch is die eerste plaat voor mij een van de hoogtepunten van het einde van de jaren zestig.

Ik leerde de groe kennen van de CBS sampler "Rock Machine turns you on"

Ik heb ze vier maal gekocht - twee maal op vinyl en twee maal als cd (een keer met en een keer zonder bonus-tacks), gewoon om ze nooit te verliezen.

Hoogtepunten zijn er niet. Het zijn allemaal prachtige tracks. Dus random maar een paar "favoriete" tracks.

Mary Jane



Air



Reactions of a Young Man




dinsdag 1 oktober 2013

Op de draaitafel vandaag : The Steve Miller Band - Sailor (1968)



Zaterdag wordt Steve Miller 70.

Tijd om weer eens terug te grijpen naar die platen van hem die voor mij tot het allerbeste behoren.

We kennen hem en zijn Band vooral van megahits als The Joker, Fly Like An Eagle en Abracadabra, maar ver voor die succesperiode bracht Steve Miller al een reeks spectaculaire platen uit.

De beste van allemaal is wellicht Sailor (1968), de tweede en laatste lp met Boz Scaggs in de line-up.

Voor het eerste album Children Of The Future in 1968 uitkomt, heeft Miller al flink heel wat weg afgelegd met zijn band. Zo is hij met drummer Tim Davis, bassist Lonnie Turner en toetsenist Jim Peterman te horen op Chuck Berry’s live-lp Live At The Fillmore Auditorium (1967).





Aangevuld door gitarist/zanger Boz Scaggs – een jeugdmaatje van Miller – staat deze line-up als The Steve Miller Blues Band in juni ’67 op het beroemde Monterey Pop Festival, waar uiteraard ook grootheden als The Jimi Hendrix Experience, The Who en Janis Joplin optreden.

Children Of The Future, de eerste Steve Miller Band elpee, is geen groot commercieel succes, ondanks verbluffende songs als In My First Mind en Scaggs’ Baby’s Callin’ Me Home. 




 

Het tweede album, Sailor, verschijnt in oktober van hetzelfde jaar. In artistiek en zeker in commercieel opzicht overtreft de lp de voorganger ruimschoots.

Sailor opent met de zweverige, psychedelische instrumental Song For Our Ancestors.

Dit bijna zes minuten durende stuk, waarin de verschillende bandleden op bepaalde momenten de voorgrond betreden, bouwt op naar het lichte Dear Mary, geschreven en gezongen door Miller. Dit breekbare liefdeslied wordt gedragen door zijn herkenbare stemgeluid en is direct een van de mooiste tracks op de plaat.

Living In The USA – met de memorabele regel “Somebody give me a cheeseburger” aan het einde – is een van Millers grootste klassiekers en wordt de hitgevoelige rocker nog steeds door de Steve Miller Band gespeeld.

De tweede plaatkant is net zo onvoorspelbaar als de eerste en begint met het typische lome geluid van Steve Miller in Quicksilver Girl.

Leuk is ook de aanwezigheid van de korte Johnny ‘Guitar’ Watson-cover Gangster Of Love, waarnaar Miller uiteraard verwijst in de nummer 1-hit waar hij in 1973 wereldwijd mee zal doorbreken: The Joker.

De Jimmy Reed-cover You’re So Fine volgt met dominerend harmonicaspel van Miller.
Boz Scaggs zal Sailor afsluiten met de tracks Overdrive en Dime-A-Dance-Romance.

Scaggs heeft een groot aandeel in het kwalitatieve succes van de plaat, maar Sailor is helaas de laatste met hem als lid van The Steve Miller Band.

Sailor komt in 1968 niet verder dan de 24e positie in de Amerikaanse albumlijst en ook de prima opvolger Brave New World (1969, met Paul McCartney als gastartiest) valt net buiten de top 20.

Sailor laat een nog zoekende band horen, maar de band heeft nooit meer zo avontuurlijk geklonken als op dit vroege carrièrehoogtepunt.


Song for our Ancestors



Dear Mary



Quicksilver Girl



  


zaterdag 28 september 2013

Op de draaitafel vandaag : Moby Grape (1967).



Na een moeilijke week .... even wat uitblazen.

Ik kreeg deze week toevallig Knack Focus te zien en zag dat de plaatselijke commentator van dienst het u ook over “vergeten helden” heeft, en meer nog, deze keer ging het over Moby Grape’s album “1969” uit ....1969.

Tijd voor mij om eens in mijn eigen platenkast te duiken en hun eerste elpee op de draaitafel te leggen.

De elpee opent met 'Hey Grandma' en het lijkt of oma onderweg overreden wordt door de trein die via de pick up de kamer binnendent : wat een gitaargeweld ! The Byrds met kettingzagen ! Een andere absoluut knetterende song is  'Omaha', of de vreemd van tempo wisselende 'Sitting by the window'.

Het is zo en van die platen waaraan je voelt dat alles klopt en dat het eigenlijk niet meer beter kan. En dat was ook zo.

Moby Grape was een idee van Peter Lewis en Bob Mosley. Met Skip Spence vormen zij een band die de ballrooms uit San Francisco afschuimt.

Zeer snel krijgen zij een schare trouwe volgelingen en volgt hun eerste plaat. Het is een meesterwerk. Ze staat bol van hoogtepunten qua arrangementen, uitvoering, en prachtige composities. 






Stom genoeg wordt de plaat in eerste instantie niet als dusdanig uitgebracht. De producer heeft er zes singles van gemaakt en die worden met korte tussenpozen uitgebracht, net op het moment dat de markt overslaat naar de elpees en de zgn. “album oriented rock”.

Moby Grape mist de boot en zo kunnen andere groepen uit San Francisco (The Byrds, Buffalo Springfield, enz..) de macht grijpen.

Hun tweede album “Wow” uit 1968, is zeer goed maar mist het extra van die eerste plaat. Om het niveau toch wat acceptabel te maken werd vanaf een volgende druk de plaat aangevuld met een tweede plaat “Grape Jam”, een aantal jamsessions.
Het derde album “1969” zet die trend verder.

Ondertussen zijn er ook problemen met de bandleden. Tijdens de opnamen van het tweede album werd Skip Spence opgenomen in een psychiatrische kliniek. Spence verbleef tot zijn dood in 1998 in een kliniek.

Moby Grape zal weldra verdwijnen.

Pas vele jaren later kwam ik er achter dat er ook nog een rel rond de hoes van de eerste elpee was geweest, omdat een van de leden de middelvinger liet zien. De hoezen met die foto werden inderhaast vernietigd, maar een paar duizend exemplaren waren al de deur uit, waar verzamelaars flinke prijzen voor betaalden. 


De elpee Moby Grape was voor mij HET hoogtepunt van de Westcoast-muziek. 

Hey Grandma



Omaha



Sitting by the window






vrijdag 20 september 2013

Jim Croce (1943 - 1973)



Veertig jaar geleden stierf Jim Croce. Hij was dertig.

James Joseph (Jim) Croce (Zuid-Philadelphia, 10 januari 1943 – Natchitoches, 20 september 1973) was een Amerikaanse singer-songwriter. Hij brak door bij het grote publiek na zijn vroegtijdig overlijden. Jim Croce heeft zes studioalbums en elf singles uitgebracht. Jim Croce is vooral bekend geworden met melodieuze, gevoelige liedjes zoals I got a name en Time in a bottle.

Met zijn vrouw trad Jim Croce tot 1970 op, waarbij ze veel covers speelden, maar ook hun eigen nummers schreven. In 1968 verhuisden Jim en Ingrid naar New York om daar hun eerste album bij Capitol Records op te nemen. Na het opnemen hebben ze 2 jaar lang door de VS gereisd. Ze traden op in cafés en kleine clubs om hun album, Jim & Ingrid Croce, the promoten.

Nadat ze zich niet meer thuis voelden in New York en de muziekindustrie (later vertolkt in het nummer 'New York's Not My Home'), vertrokken ze naar het platteland van Pennsylvania. Jim nam hier een baan om de huur te kunnen betalen, terwijl hij liedjes bleef schrijven. Veel van zijn liedjes gaan over mensen die hij ontmoette, of gebeurtenissen die hij daar meemaakte. Jim heeft nog een serie andere baantjes gehad, in het leger en bij de radio, voordat hij succes zou krijgen.

In 1970 ontmoette Croce de pianist/gitarist Maury Muehleisen, via producer Joe Salviuolo die Croce nog kende van school. In het begin speelde Croce op de achtergrond met Muehleisen mee, maar in de loop der tijd wisselde dit. Maury Muehleisen speelde nu gitaar bij de folkmuziek van Croce.

In 1972 kon Croce een record deal krijgen bij ABC Records. Nog in hetzelfde jaar bracht hij daar twee LP's uit: "You Don't Mess Around With Jim" en "Life & Times".

De singles "You Don't Mess Around With Jim", "Operator (That's Not The Way It Feels)" en "Time In A Bottle" (wat geschreven was voor zijn nog niet geboren zoon, A. J. Croce) waren alle drie op de radio te horen. Met "Bad, Bad Leroy Brown" kwam Croce op #1 te staan in de Amerikaanse hitlijsten in juli 1973.

In 1973, toen hij eindelijk succes had, kwam Jim Croce (30 jaar) samen met Maury Muehleisen (24 jaar) om in een vliegtuigongeluk. Op 20 september 1973 stortte het vliegtuig met Croce, Muehleisen en 4 andere inzittenden neer, één dag voor zijn nieuwe single "I Got A Name" zou uitkomen. Croce had net een succesvol optreden in Natchitoches, Louisiana gehad, en was op weg naar Sherman, Texas voor zijn volgende optreden.

Volgens onderzoekers steeg het vliegtuig niet snel genoeg op, en raakte het de enige boom op de landingsbaan. Er zijn speculaties geweest over de piloot, die ziek was en misschien een hartaanval had gehad, maar in het uiteindelijke rapport wordt de crash toegeschreven aan een fout van de piloot. Croce is begraven in Pennsylvania, Muehleisen in Trenton.

Dit betekende het voortijdige einde van de carrière van een artiest, die er in zijn luistermuziek met menselijke teksten op verfrissende wijze in is geslaagd folk- met popmuziek te vermengen.


I'll have to say I love you in a song




donderdag 19 september 2013

Op de draaitafel : “Barrence Whitfield & the Savages” (1984)




Gisteren was het weer een druilerige dag, tijd voor een plaatje op de draaitafel.

Ik koos voor “Barrence Whitfield & the Savages” uit 1984 (op het Big Mamou label)

Barrence Whitfield (geboren Barry White, 13 juni 1955) is een Amerikaanse soul en R & B zanger, vooral bekend als de frontman van Barrence Whitfield & de Savages in de jaren 1980 en 1990.

Zijn eerste album op het Mamou label heb ik gekocht in de jaren 80, redelijk kort nadat het was gereleased. Ik had namelijk een vriend die mij dat had aangepraat als de nieuwe Little Richard, en dat was genoeg reclame voor mij.

Inderdaad, vanaf de eerste noten gaat alles in overdrive, en wordt de rock and roll als een wervelwind op de luisteraar losgelaten.

Barrence Whitfield noemde zichzelf : "a soul screamer in the spirit of Little Richard, Wilson Pickett, Solomon Burke, and early Don Covay."

En dat was hij ook. De plaat begint met een wonderlijke versie van Don Covay’s eerste plaatje “Bip Bop Bip”. De toon is gezet.

De plaat duurt niet veel langer dan een half uur, maar ze laat je uitgeteld achter.

Andere favoriete  track is “Georgia Slop”.


Bip Bop Bip



Georgia Slop




dinsdag 17 september 2013

Het prille begin - Carole, Paul en Artie.



Carole King werd geboren in 1942 te Brooklyn, New York. Op de universiteit ontmoette Carole King Paul Simon, met wie zij enige songs schreef. Carole King tekende een contract met Don Kirshner en zij maakte van het schrijven van songs haar beroep.

Paul Simon en Art Garfunkel groeien samen op in Queens, New York. Als ze beiden vijftien zijn, noemen ze zich Tom & Jerry. Bij Big Records maken ze als Jerry Landis en Tom Graph eerst een singletje (Hey Schoolgirl, sterk beïnvloed door de muziek van The Everly Brothers) en later een album, dat kortweg Tom & Jerry heet.




Van de single worden 100 000 exemplaren verkocht en dat brengt hen zelfs in Dick Clarks beroemde tv-programma American Bandstand. Het volgende plaatje wordt niets, de platenmaatschappij gaat failliet en Tom & Jerry zoeken als Paul en Art de schoolbanken weer op. Onafhankelijk van elkaar proberen ze het nog eens.




Een zekere Artie Garr (Garfunkel) maakt platen op twee labels tegelijk.




Tico and the Triumphs

Paul Simon zingt in de studio demobanden in voor artiesten als Burt Bacharach en zingt lead op het redelijk succesvolle plaatje “Motorcycle” van Tico & The Triumphs.

Hij neemt ook een plaatje op als Jerry Landis (‘The Lone Teen Ranger’).

Gedurende korte tijd zingt Paul in een duo met Carole Klein (later Carole King). Ze nemen een paar demos op als “The Cousins”.



 
Hier zijn die prille opnames :

1.    The Cousins – Just to be with you
2.    The Cousins – Ask me why

3.    The Mystics – All through the Night
4.    The Mystics – I begin to think of you again
5.    The Mystics – Let me steal your heart away

6.    Tico and the Triumphs – Motorcycle
7.    Tico and the Triumphs – I don’t believe them
8.    Tico and the Triumphs – Express Train
9.    Tico and the Triumphs – Wildflower
10.  Tico and the Triumphs – Cry little Boy
11.  Tico and the Triumphs – Get up and do the Wobble
12.  Tico and the Triumphs – Carde of Love
13.  Tico and the Triumphs – Noise

14.  Artie Garr – Beat Love
15.  Artie Garr – Dream Alone
16.  Artie Garr – Private World
17.  Artie Garr – Please forgive me

18.  Tom and Jerry  – Hey Schoolgirl
19.  Tom and Jerry – Dancin’ Wild

20.  Jerry Landis – The Lone Teen Ranger











vrijdag 13 september 2013

Dylan's "Pretty Saro"



We gaan nog een keer terug naar die wonderlijke Dylan verzameling van "Another Self Portrait"



Down in some lone valley
In a sad lonesome place
Where the wild birds do all
Their notes to increase

Farewell pretty Saro
I bid you Adieu
But I dream of pretty Saro
Wherever I go

Well my love she won't have me
So I understand
She wants a freeholder
Who owns a house and land

I cannot maintain her
With silver and gold
And all of the fine things
That a big house can hold

If I was a poet
And could write a fine hand
I'd write my love a letter
That she'd understand

And write it by the river
Where the waters overflow
But I dream of pretty Saro
Wherever I go.



Zonder twijfel  is voor mij  “Pretty Saro” het hoogtepunt van Dylan’s “Another Self Portrait”

Deze ouwe folkballade gaat zeer ver terug.

Origineel komt ze uit Engeland in de jaren 1700. In Engeland zowat uitgestorven werd ze zols zovele andere ballads “herontdekt” in de Appalachen zo halfweg de jaren 1800. Oraal doorgegeven via settlers en Ierse immigranten.

Het was Cecil J. Sharp , de grote verzamelaar van Appalachian volksmuziek , die de song opschreef van een versie gezongen in Noord-Carolina in 1916 door Mevr. Mary Sands.

De zanger heeft zijn liefde verloren , want hij heeft geen land noch goud . Afgewezen door Pretty Saro , gaat hij de wijde wereld in en zwerft rond. Hij zal haar echter niet kunnen vergeten. 



 

In de US vinden we verschillende varianten van de song. In de verschillende Amerikaanse versies is de song wat langer. Het begint met de aankomst van de zanger in dit land in 1849. Vaak is hij een arme soldaat, ver van zijn huis . Wat komt hij daar doen ?  1849 was het jaar van de goldrush, zie ook “Days of 49”.

“I came to this country in seventeen-forty-nine,
I saw many a true love, but I never saw mine.
I looked all around me and found I was alone.
And me a poor stranger, and a long way from home.

Down in some lonesome valley, down in some lonesome place,
Where the wild birds do whistle their notes to increase,
I think of pretty Saro whose waist is so neat,
And I know of no better pastime than to be with my sweet.”

Dit is de versie die Iris DeMent zingt in Songcatcher.





Dylan gebruikt de versie zoals opgetekend door Alan Lomax. Die publiceerde " Pretty Saro " in zijn “Penguin Book of American Folk Songs” ( 1964 ) .

Dit boekje was de inspiratie voor vele folksongs die het begin van de zgn. “Folk Boom” kleurden. 




Oudste opname is van Ed McCurdy (1956) (Topic)

Deze ballad wordt meestal aanzien als een Appalachian song, maar met echos die teruggaan op Schotland, Ierland, of - zoals hier - Engeland.

De song is terug te vinden op Ed McCurdy's lp "Ballad Singer's Choice."

Covers : Shirley Collins (1959) , Ritchie Sisters (1959) , Chad Mitchell Trio (1960) , Judy Collins (1962) , Doc Watson (1966) , Pete Seeger (1966) , Bert Jansch (1977) , Peggy Seeger (1984) [aangekondigd als 'an American song'], Doug Wallin (1995) , Iris Dement (2001) [in film Songcatcher] , en Dylan op zijn "Another Self Portrait) (2013)


Hier zijn

1 Ed McCurdy - Pretty Saro
2 Shirley Collins and Davy Graham - Pretty Saro
3 Jean Ritchie - Pretty Saro
4 Judy Collins - Pretty Saro
5 Doc Watson - Pretty Saro
6 Pete Seeger - Pretty Saro
7 Iris DeMent - Pretty Saro (from Songcatcher)
8 Bob Dylan - Pretty Saro (Unreleased, Self Portrait)