dinsdag 30 juli 2013

Mohammed Hanesh - Sidi Mansour (1970)




Mohammed Hanesh - Sidi Mansour (1970)

Oorspronkelijk een Tunesisch volkslied. N°1 daar in een disco-versie in '75 (Ariola).

Dit was duidelijk waar Boney M in 1977 de mostard haalde voor de hit "Ma Baker", n°2 UK, n°1 NL & B.

Daarin werden niet alleen Ma Barkers misdaden uitgebreid bezongen, maar haar naam werd ook nog eens verbasterd tot Baker.

De echte Kate 'Ma' Barker was bovendien een beruchte gangstermadam (1877-1935) die samen met haar zonen Herman, Lloyd, Arthur en Fred eerst Oklahoma, Missouri en Minnesota, later ook Californië, Ohio, Florida, Texas en zelfs Havana op Cuba onveilig maakte. Zij was het brein achter een reeks gewapende bankovervallen, kidnappingen en diefstallen, haar jongens de uitvoerders.

Herman werd op heterdaad betrapt en neergeschoten in Kansas in 1927, Lloyd kreeg 25 jaar en Arthur werd aangehouden in Chicago met bewijzen op zak van waar zijn moeder toen uithing. De schuilplaats van Ma Barker en haar jongste zoon Fred werd omsingeld in januari 1935 maar in plaats van zich over te geven verdedigden ze zich tot de dood, Tommy gun in de hand. Tot oktober dat jaar werd er naar hun lichamen niet omgekeken. Toen werden ze naast het graf van Herman begraven in Welch, Oklahoma.

Lucky Luke tekenaar Morris modelleerde de neven Dalton op de zonen Barker en in 1971 verscheen zelfs een Lucky Luke album Ma Dalton, duidelijk gemodelleerd op ons voorbeeld. In 1970 regisseerde Roger Corman de film Bloody Mama met Shelley Winters in de rol van Ma Barker en met Robert DeNiro als één van haar zonen.

Sidi Mansour




 Ma Barker



Tenderfoot kids - Time Is Up / Intoxication (Barclay BE 61198) 1970




Tenderfoot kids - Time Is Up/Intoxication (Barclay BE 61198) 1970

Deze groep uit Verviers kwam met deze single binnen in de Belgische (franstalige) hitparade (Formule J)  in februari 1970! Hij geraakte tot nummer 11.

Na de release in juni 1970 van hun eerste single, “The Bird And The Hunter”, geproduceerd door Barclay wordt deze direct gebombardeerd tot “disque de la semaine” van de RTB,  Formule J.

Marc Moulin zal de single ook regelmatig draaien op zijn “Cap de Nuit”.

De groep besluit minder bals te spelen maar eerder als attractie op te treden.




 

Hun tweede single gaat onopgemerkt voorbij maar hun live reputatie blijft groeien. Ze treden op met The Pebbles, en verzorgen het voorprogramma van Michel Polnareff in de Ancienne Belgique in Brussel voor een week.

In februari 1970 volgt dan “Time Is Up” met op de B kant “Intocication”.  Het wordt een regelrecht succes, hoewel nog steeds niet die grote impact waarvan gedroomd werd.

Er volgt nog een single en daarna gaan de wegen van de bandleden uit elkaar. Tenderfoot Kids geven hun laatste concert in april 1972.


Time is Up



Intoxication




5 from Dave - I Don't Wanna Loose You/Little Child (1967)



5 from Dave - I Don't Wanna Loose You/Little Child (1967)

Dit was de eerste van de drie singles die deze groep uit Boom uitbracht.

Hoewel ze niet lang bestonden worden hun plaatjes vandaag erg gezocht.

Ze waren erg beïnvloed door de britse bands van het midden van de jaren zestig. Dave Munro was de zanger en auteur van hun songs
.


I don't wanna loose you



Little Child




zondag 28 juli 2013

The Midgets - Mr. Mr. Taxi Man! / Spooky (1972)



Gisteren gevonden op mijn zoldertje. Een plaatje dat ik al jaaaaren heb, maar zeer ondergewaardeerd.

Wie wilde er nu in 's hemelsnaam freakbeat of mod muziek in de jaren zeventig ?  Het lot van de Antwerpse Midgets zou dus gauw bezegeld zijn.

Groep uit Berchem, opgericht in de begin jaren 60 door Roger Dieltjens.

Vanaf 1969 was de bezetting als volgt : Robert Dieltjes ( Gitaar en zang ) Cibos Gregoire ( solo gitaar ) Tirry Robert ( drums ) Van Den Broeck Freddy ( gitaar en zang ) Van Reeth Danny ( bas) . Hebben in eigen beheer één singeltje opgenomen op Ideal Records.

Daarna verlaat Robert Dieltjens de groep en komt Jacobs Eduard in de plaats als zanger. Maken dan nog een singeltje dat uitgebracht word op Fly Records en komt op de 16 de plaats te staan. In 1972 wordt er nog een plaatje gemaakt , daarna verlaten Eduard en Danny de groep en worden vervangen. Er komt nog één singeltje uit, maar het wordt geen succes in 1973 wordt dan de groep ontbonden.

Fly records - Fly 30 (onderdeel van Ronnex Records)

The Midgets - Mr. Mr. Taxi Man! / Spooky  (1971)

Mr. Mr. Taxi Man!


Spooky




woensdag 24 juli 2013

Bob Dylan's "SELF PORTRAIT"




“Self Portrait” was het tiende album van Bob Dylan en werd in 1969 opgenomen tijdens het hoogtepunt van Dylan’s carriére.

Na de release werd het album door diverse critici naar de prullenbak verwezen. Greil Marcus,  een recensent van Rolling Stone, vroeg zich af : “What is this shit?”.

Kort na Self Portrait, dat destijds ook een commercieel fiasco werd, bracht Dylan het met dezelfde ploeg muzikanten opgenomen New Morning uit. De critici en fans haalden opgelucht adem: Dit was Bob weer zoals ze hem kenden. De plaat werd zeer goed ontvangen en wordt nog altijd als een hoogtepunt in zijn oeuvre beschouwd.

Welnu, ‘This Shit’ krijgt jongen. In augustus 2013 komt er een 4-CD’s tellende deluxe editie van zijn album ‘Self Portrait’ (1970) in de winkels, met de toepasselijke titel ‘Another Self Portrait’. De 4-CD box is onderdeel van Dylan’s ‘Bootleg Series’.

‘Another Self Portrait’ bevat nog niet eerder uitgebracht materiaal komende van akoestische sessies die gehouden zijn voor ‘Self Portrait’ en ook van ‘Nashville Skyline’ (1968) en ‘New Morning’ (1970). De deluxe versie bevat ook nog het complete concert dat Dylan en zijn band in 1969 gaf tijdens het Isle of Wight Festival, alsmede de geremasterde versie van ‘Self Portrait’.

Hoog tijd dus om een van naderbij te kijken naar dat eerste “zelfportret”

Er is al eens gesuggereerd dat het album beter “American Muic” of zoiets had geheten, want dat is het in feite waar et om ging.

Dylan zong – ongedwongen en relaxed – folksongs of liedjes die hijzelf appreciëerde of kende.

Ik heb een paar originals van liedjes op dit (oorspronkelijk) dubbel album verzameld.

Ik heb ze aangevuld met originals en/of inspiraties voor het Dylan album uit 1973, waar tal van niet gebruikte songs voor Self Portrait op zijn terecht gekomen.

Dit zijn ze :

SELF PORTRAIT

01 The Davis Sisters - I Forgot More Than You'll Ever Know
02 Jules Allen - In The Days of 49
03 Ian & Sylvia Tyson - Early Morning Rain
04 Clarence Tom Ashley - Little Sadie
05 Gilbert Bécaud - Je t'Appartiens
06 Oscar Brand & Erik Darling - Copper Kettle
07 Billy Grammer - Gotta Travel On
08 Casa Loma Orch - Blue Moon
09 Simon and  Garfunkel - The Boxer
10 Little Jimmy Dickens - Take Me As I Am (Or Let Me Go)
11 Everly Brothers - Take a message to Mary
12 Tampa Red - It Hurts Me Too

DYLAN

Hank Snow - (Now And Then There's) A Fool Such As I
Peter LaFarge - Ira Hayes
Peter Paul and Mary - Flora ( The Lily Of The West)
Ronnie Gilbert - Spanish is a Loving Tongue
Edmond Clément – Plaisir d’Amour (original voor Can’t help falling in love)











vrijdag 19 juli 2013

July - Hello, Who's there ? / The Way (1968)




July was een Britse band in de jaren 1966 tot en met 1968.

De basis werd gelegd door Tom Newman en Peter Cook. Beiden kwamen uit The Tomcats. Die band ging aan gebrek aan populariteit ter ziele. Newman en Cook richtten samen een maatschappijtje op voor hun gezamenlijke schrijversactiviteiten, Neddysongs. Ze namen daarbij een aantal demos op. De band nog steeds The Tomcats kregen een platencontract, maar de zaken wilden niet vlotten. Er werd toch een opname gemaakt, maar de diverse leden waren er niet blij mee. Het moest allemaal te vlug en ze hadden het idee dat de muziekproducent hun muziek niet begreep.

Daarbij kwam dat de leden de platenhoes verschrikkelijk lelijk vonden. Alleen de naam van het album werd overgezet naar de naam van de band: July. Het album verscheen in juli, de kritieken waren goed, maar de verkopen slecht. De band kreeg geen enkele response. De band kwam stil te liggen en ieder zocht zijn eigen weg. Tom Newman sloot zich aan bij Richard Branson (later de baas van Virgin Records en Manor Studio). Duhig en Field richtten Jade Warrior op.




July is het enige album van de gelijknamige band. Het album werd opgenomen in de Wardour Street geluidsstudio (later omgedoopt tot Trident Studio. De start was ongelukkig (miscommunicatie met management etc.) en dat zou zo doorgaan. De muziekproducent was Tom Scott, maar die had geen hoge pet op van de band. Later zou de aanduiding produced by dan ook vervangen worden door watched by. De heren van de band waren alleen een huisstudio gewend en kwamen in een nog relatief eenvoudige professionele studio terecht. Die werd nog eens gemoderniseerd met apparatuur die de Abbey Road Studio afdankte. Zo kwam het dat het enige album van July werd opgenomen met dezelfde apparatuur als Sgt. Pepper's Lonely Hearts Club Band van The Beatles.

Er werd druk geëxperimenteerd door Newman en Mike Ross, de geluidstechnicus. Newman zou later zijn stempel drukken op bijvoorbeeld Tubular Bells van Mike Oldfield. Uiteindelijk bleek er te weinig studiotijd over om een echt volwaardig product af te kunnen leveren. Normaliter is de titel van een debuutalbum gelijk aan die van de band, maar hier is het andersom. De naam van de band was gedurende de opnamen nog The Tomcats en werd pas later aangepast aan de titel. Het album verscheen in juli 1968, maar bracht geen commercieel succes. De band viel uit elkaar.

De groep bracht ook een singeltje uit. Dit is het.


Hello, Who's there ?



The Way 




donderdag 18 juli 2013

The Ides of March - Vehicle (1970)



Terwijl gisteren de Ronde van Frankrijk rustig voortkabbelde en een totaal oninteressante tijdrit op het programma stond, ben ik nog eens op mijn zoldertje gaan neuzelen.

Ik vond er mijn singeltje uit 1970 terug met dat wonderlijke "Vehicle". De blazerssectie blies mij indertijd uit mijn sokken, en ook vandaag nog vind ik dit een machtig begin voor een plaat.

De leden van de groep zaten samen op dezelfde school in Chicago, Illinois.

Op de middelbare school  besloten ze een band te vormen en noemden hem naar het toneelstuk Julius Caesar van William Shakespeare The Ides of March.

Ze speelden in kleine clubs en disco's tot 1966. Toen kregen ze een platencontract. De eerste single "You wouldn’t listen” bereikte nummer 42 op de Billboard Hot 100, en de tweede single "Rollercoaster" werd eveneens een succesje.

Het grootste succes van de groep was echter de single “Vehicle” uit 1970, gecomponeerd door Jim Peterik.  Hij bereikte # 2 in de Billboard charts en nummer 31 in de UK.

Er volgden nog een album en een paar singles maar het succes van “Vehicle” werd nooit herhaald. In 1971 splitte de band.

Jim Peterik stichtte nog Survivor (“Eye of the Tiger”) in 1978.

In 1990 keerde hij terug naar The Ides of March. Sindsdien is dit zijn band en treedt hij ermee op, tot vandaag.


Vehicle



Lead me home, Gently



Ik kon ook niet weerstaan aan de Franse versie van de song, door Eddy Mitchell, "L'Accident"








dinsdag 16 juli 2013

Op de draaitafel : Gerry Lockran / Blues Vendetta (1967)



Gerry Lockran – Blues Vendetta (1967)

Gisteren even geen Tour de France...en geen opgefokte renners die de Mont Ventoux opstuiven alsof het niks was.

Tijd dus voor wat nostalgie, en deze keer was het een album dat ik per toeval terug vond, het was namelijk fout geklasseerd.

Gerry Lockran werd als Gerald Loughran geboren op 19 juli 1942, Yeotmal, Central Province, India. Hij overleed op 17 november 1987.

Zijn vader was Iers zijn moeder Indische. Hij verhuisde met zijn familie naar Engeland in 1953. Twee jaar later, hij was toen 13, leerde hij gitaar spelen en ging bij een skiffle band, the Hornets.

Wanneer hij Elvis hoorde veranderde alles. Wanneer even later Big Bill Broonzy in Engeland optrad en Lockran ging kijken gebeurde het onvermijdelijke. Hij werd gegrepen in die maalstroom van blues en gitaar blues.

Big Bill Broonzy en Brownie McGhee. Zij waren zijn grootste invloeden. 



 

Hij speelde regelmatig in clubs in Europa in de jaren '60. Het moet in 1968  geweest zijn dat ik hem zag in Gent, met Michael Chapman in een clubje aan de Kuiperskaai, dat nu verdwenen is om plaats te maken voor “Het Zuid”.

Nadien (begin jaren 70) zou hij nog toeren met o.m. Joe Cocker door de VS.

Hij is echt iemand die nooit is doorgebroken, hoewel in de kringen van folk en blues gitaristen zijn naam klinkt als een bel.

Het zal pure nostalgie geweest zijn dat mij deze plaat nog eens op de draaitafel deed leggen. Ik heb ervan genoten als die eerste dag, in Gent toen ik de plaat kocht na zijn optreden in het zaaltje.

Favoriete tracks heb ik echt niet. Daarom volgen hier lukraak :

1. Get Back (Broonzy)
2. Automechanic Blues (McGhee)
3. Guitar Boogie (Lockran)
4. Careless Love (Traditional)







zaterdag 13 juli 2013

The Strangeloves




The Strangeloves waren een fictieve band opgericht in 1964 door een in New York gevestigde Amerikaanse songwriting productie team. Ze kwamen zogezegd uit Australië.

Ze bestonden uit Bob Feldman, Jerry Goldstein, en Richard Gottehrer.

De Strangeloves meest succesvolle singles waren "I Want Candy ',' Cara-Lin" en "Night Time".

Vóór de Strangeloves op de proppen kwamen had het songwriters team erachter reeds hits gescoord voor Dion, Pat Boone, Freddy Cannon, Bobby Vee en de Jive Five, en vooral "My Boyfriend's Back" van de The Angels.

Toen de zgn. British Invasion begon werd de US overspoeld  met Engelse groepen die amerikaanse R&B speelden. Bob Feldman, Jerry Goldstein, en Richard Gottehrer moesten dus iets nieuws vinden. Zij maakten de Strangeloves.

Volgens de persberichten waren The Strangeloves drie broers (Giles, Miles, en Niles Strange)  opgegroeid in een Australische schapenboerderij. Ze zouden rijk geworden zijn met het fokken van een nieuw soort schaap (langharig) en zo financiëel een band hebben kunnen oprichten (!).

Hun eerste single was “Love, Love” en werd uitgebracht onder de groepsnaam “Strange Loves” Hij geraakte tot nr. 122 op de Amerikaanse Billboard Hot 100.

Toen hun tweede single, “I Want Candy”,  een hit werd midden 1965 stelde er zich een problem voor The Strangeloves : er moest een band gevonden worden om live op te treden. Ze vonden een groep van sessiemuzikanten die eigenlijk had geholpen om nummers van de Strangloves op te nemen. 



 
Terwijl de groep toerde in Ohio in 1965 als The Strangeloves, kwamen  Feldman, Goldstein, en Gottehrer ontmoetten ze een lokale band die bekend stond als Ricky Z en de Raiders onder leiding van Rick Derringer (bekend als Rick Zehringer op dat moment). Hun rauwe talent werd onmiddellijk opgemerkt en de producers brachten onmiddellijk Derringer en zijn band naar New York. Hier werd  Derringer's stem over een bestaand muzieknummer van The Strangeloves 'album, “I Want Candy”, opgenomen en gereleased als "Hang on Sloopy" onder de naam The McCoys.

De Strangeloves ' enige LP, “I Want Candy”, werd uitgebracht in 1965 op Bert Berns' Bang Records.


 



1964 The Strange Loves – Love, Love
1965 The Strangeloves – I want Candy
1965 The Strangeloves – Cara Lin
1965 The Beach Nuts  - Out in the Sun (The Strangeloves met The Angels.)
1965 The Strangeloves – Night Time
1966 Rome & Paris – Because of you (Rome and Paris waren Bob Feldman en Jerry Goldstein).
1966 The Strangeloves – No Jive (Hand Jive)

Ik voeg er de opname van “Hang on Sloopy” door the Strangeloves bij. Het is over deze tape dat Rick Derringer’s stem werd gemixt.

Voor wie (nog meer) geïnteresseerd is : de franse EP van the Strangeloves vindt u hier op mijn franse blog. (een kleine tussendoorse reklame)



vrijdag 12 juli 2013

Henhouse Five plus too : In the Mood / Classical Cluck (1976)




Ray Stevens is een Amerikaanse zanger (country, pop) die in de jaren ’60 en ’70 een aantal vaak humoristische liedjes uitbrengt. Kenmerkend is zijn gebruik van het opgenomen gelach van publiek in zijn nummers. Bekende titels van hem zijn: ‘Ahab the Arab’, ‘Harry the Hairy Ape’, ‘Bridget the Midget’ en ‘The Streak’.

Onbekender zijn zijn meer serieuze nummers. ‘Sunday Morning Coming Down’ wordt succesvol gecoverd door Johnny Cash.

Deze "In the Mood" door "Henhouse Five plus too" is wonderlijk en hilarisch.

Ik zeg niks, gewoon luisteren.


In the Mood

Classical Cluck




donderdag 11 juli 2013

The Undertakers : Just a little bit / Stupidity (1964)



The Undertakers waren een Britse beatgroep, tijdgenoten van The Beatles en een toonaangevende groep in de Merseybeat muziek scene van de vroege jaren 1960.

Hun bekendste line-up was:

Jackie Lomax (lead vocals, bass)
Chris Huston (lead gitaar, zang)
Geoff Nugent (solo, slaggitaar, zang)
Brian Jones (alt, tenor saxofoon, zang)
Bugs Pemberton (drums) (geboren Warren Pemberton, 1944)


The Undertakers waren "very big" lokaal in Liverpool. Dit kwam vooral door hun woeste live optredens. Wat ze speciaal hadden was een saxofonist die de band vooruit stuwde .

Ze speelden in de Hamburgse Star-Club in 1962. Bij hun terugkeer, verwierpen zij een management-aanbod van Brian Epstein, en tekenden dan een platencontract bij Pye Records met Tony Hatch als platenproducer. De platen die ze maakten bij Pye waren zwak, alleen hun derde single "Just a Little Bit" geraakte voor een weekje in de top 50 in april 1964.

Hier is ie.

Just a little bit


Stupidity


The Dave Clark Five - de eerste drie Franse EP's



De band begon als het Dave Clark Quintet in 1957, met Clark op drums, Dave Sanford op lead gitaar, Chris Walls op bas, Don Vale op piano (en arrangeur).

Na heel wat wijzigingen in de groep werd hun naam uiteindelijk veranderd in “The Dave Clark Five” .

De bezetting was nu :
Dave Clark, drums
Mike Smith, zang en elektronisch orgel
Lenny Davidson, sologitaar
Rick Huxley, basgitaar
Denis Payton, saxofoon, mondharmonica en gitaar.

De band werd gepromoot als de voorhoede van de "Tottenham Sound ', een reactie op de Mersey Beat stal beheerd door Brian Epstein.

Dave Clark, de onbetwiste leider van de groep, plaatste zijn drumstel vooraan op het podium  met de gitaristen en orgel aan zijn achter-en zijkanten. Hij deed de zaken van de groep, deals die hem toestonden om opnames van de band te produceren en die hem uiteindelijk de controle van de masters opleverden. Songwriting credits gingen naar Clark, Clark en Smith, Clark en Davidson, en Clark en Payton.

The Dave Clark Five had 17 platen in de top 40 van de Amerikaanse Billboard chart, 12 Top 40 UK hits  tussen 1964 en 1967.






Ze waren eigenlijk de eerste groep die de zgn. British Invasion inluidden. Ze speelden 18 optredens op The Ed Sullivan Show  - het meest van alle Britse invasie groep.

Na het succes van de film van de Beatles  “A Hard Day’s Night”  in 1964, bracht de band zijn eigen film uit, “Catch us if you can” (geregisseerd door John Boorman) in 1965.
De leden van de groep spelen een groep stuntmannen. Hun leider Steve (Dave Clark) heeft er ineens genoeg van tijdens de opnamen voor een tv-spot en gaat ervandoor met Dinah (Barbara Ferris), een actrice die gespecialiseerd is in commercials voor de vleesindustrie.

Na hun eerste successen, de film en een tv-special, waren de grote hits verleden tijd. Er kwam wel nog "You Got What It Takes" uit 1967, maar het sprookje was gedaan.

De band probeerde vergeefs mee te gaan met de psychedelische trend, maakte zelfs  "Live in the Sky" (gebaseerd op de Beatles '' All You Need is Love '), maar niets mocht baten.

De DC5 hielden ermee op in 1970.

Na de opheffing van de groep begon Clark een mediabedrijf.  Hij verwierf de rechten van de opnamen van het tv-programma Ready Steady Go!

Mike Smith bleef in de muziekbusiness. Hij schreef jingles voor reclamespotjes en hielp artiesten bij platenopnamen. In 2002 begon hij een eigen band, Mike Smith’s Rock Engine. Die band was een kort leven beschoren, want in 2003 maakte hij een val, die hem voor de rest van zijn leven vrijwel geheel verlamd maakte. Hij overleed in 2008.

Lenny Davidson werd gitaarleraar en leidde een bedrijf dat kerkorgels repareerde.

Huxley ging werken voor een bedrijf dat handelde in muziekinstrumenten en gaf later leiding aan een bedrijf in elektrische apparatuur. Hij overleed begin dit jaar.

Payton werd makelaar, maar bleef parttime muziek maken tot zijn dood in 2006.





Dit zijn hun eerste drie (franse)  EP’s.









dinsdag 9 juli 2013

J.J. Jackson - Come and see Me (I'm your man) - 1966




Een van de meest interessante en obscure figuren van jaren '60 soul is zonder twijfel  JJ Jackson (echte naam Jerome Louis Jackson).

We herinneren ons de man door zijn smash hit (in de R&B lijsten) in 1966 met een van de meest aanstekelijke hits van die tijd  “But it’s Alright."

De song klonk als een STAX product maar was in feite opgenomen in Engeland waar JJ Jackson op dat ogenblik verbleef.

Hij schreef o.m. voor the Shangri La’s “It’s easier to cry”

Minder gekend is zijn nummer dat door de Britse (toen R&B) groep The Pretty Things werd gecoverd, “Come see Me” .

J.J. Jackson - Come and see Me (I'm your man)




The Pretty Things - Come see me







Op de draaitafel vandaag : The Doobie Brothers / Toulouse Street (1972)



Is dit pure nostalgie of  gewoon goeie muziek ? 

Feit is dat ik deze plaat nog eens bewust heb opgelegd en gedraaid van voor naar achter, tot de laatste groef. 

The Doobie Brothers zijn een Amerikaanse rockband waarvan de kern wordt gevormd door de zangers/gitaristen Tom Johnston en Pat Simmons. De band is vooral bekend van hun hits Long Train Running, What a Fool Believes en Listen to the Music.

De band wordt in 1969 opgericht door zanger/gitarist/songschrijver Tom Johnston en drummer John Hartman. Ze werden aan elkaar voorgesteld door Moby Grape-gitarist Skip Spence (ex- Jefferson Airplane). De band heet in eerste instantie Pud, experimenteert met zowel de bezetting als met diverse muziekstijlen, en doet optredens in de omgeving van San José. Ze vormen hoofdzakelijk een trio met bassist Greg Murphy en krijgen tijdelijk versterking van een blazerssectie.

In de loop van 1970 komen bassist Dave Shogren en zanger/gitarist/songschrijver Patrick Simmons bij de band. Simmons heeft dan al bij diverse andere bands gespeeld maar ook als solo-artiest. Hij is een begenadigd fingerstyle gitarist, en zijn stijl past uitstekend bij de ritmische aanslagtechniek van Johnston. De uiteindelijke bandnaam wordt bedacht door een huisgenoot van Johnston; het is hem opgevallen dat de jongens gek zijn op doobies (de Californische benaming voor joint, stickie) en bovendien vindt hij het veel beter klinken dan Pud.

In augustus 1972 verschijnt de single Listen To The Music die op 2 september de 11e plaats in de Billboard top 100 haalt. Het is de voorbode van het tweede album Toulouse Street dat in juli wordt uitgebracht. Samen met Templeman, manager Bruce Cohn en geluidsman Don Landee (maar ook met hulp van Little Feat-pianist Bill Payne) is de band erin geslaagd om een gepolijste smeltkroes van R&B, country, bluegrass, heavy metal en rock-'n-roll neer te zetten, en dankzij een verblijf van 119 weken wordt het album niet alleen goud maar ook platina. Eind 1972 wordt Jesus Is Just Alright de tweede single; met een 35e plaats doet het een stuk beter dan de Byrds-versie die in februari 1970 niet verder kwam dan nr. 97.

Deze plaat - hun tweede album - is uit juni 1972. Ze bevat de hits "Listen to the music" en "Jesus is just allright".

Mijn favoriete track is echter het titelnummer "Toulouse Street".

Toulouse Street








zaterdag 6 juli 2013

Op de draaitafel vandaag : Jose James / No Beginning No End (2013)



Het jaar 2013 is halfweg.....

Ik hou er niet van om een balans op te maken, om lijstjes (hoe dom ook dat kan zijn) te maken met de beste platen van de afgelopen tijd.

Maar een ding weet ik.... Als ik een plaat moet meenemen van dit jaar dan is het wel deze. 

Superlatieven zijn een andere reeks van monsters die niet in mijn woordenschat passen, maar deze plaat (eigenlijk CD)  is absoluut geweldig.

Voor mij is dit zonder discussie de plaat van het jaar (tot nog toe)  en ik vraag me af of ze voor dit jaar kan of zal worden overtroffen.






José James (10 januari 1978) is een Amerikaanse zanger. Hij is het beste in het uitvoeren van Jazz muziek en ook Hip-Hop. James treedt over de hele wereld op, zowel als leider als met andere groepen.

James is de zoon van een Panamese saxofonist en multi-instrumentalist. Hij zat op The New School for Jazz and Contemporary Music. 

Zijn debuutalbum "The Dreamer" (2008) en de opvolger "BlackMagic" (2010), beide geproduceerd door DJ Gilles Peterson, transformeerde de in Minneapolis geboren in Brooklyn, New York wonende zanger in een ware underground sensatie, zowel in de jazz als in de DJ wereld. Bekend staand als muzikaal omnivoor wil James niet vastgepind worden op een specifieke stijl: Hij staat net zo graag op het podium met jazz legende McCoy Tyner als dat hij in de studio opneemt met rapper Oh No of met electronica pionier Flying Lotus.

Het eveneens in 2010 uitgekomen "For All We Know" met onze Jef Neve  kwam uit op de Impulse! label. "For All We Know" won een Edison Award en L'Academie du Jazz Grand Prix voor de beste Vocal Jazz Album van 2010.

Begin dit jaar kwam de bom, een nieuw album "No beginning no End" op het fameuze Blue Note label.

James : ‘No Beginning No End sums up how I feel about music right now. I don’t want to be confined to any particular style. I decided I didn’t want to be considered a jazz singer anymore and that was really freeing. Once I realized that jazz singing is just something that I do and it’s just a label, it freed me as an artist to just write without any boundaries’.

De prachtige vocals van James wiegen op subtiel gearrangeerde blaaspartijen, discreet begeleid door allerlei geluidjes eigen aan de hip hop muziek waar hij vandaan komt.



Dit zijn mijn favoriete tracks van wat voor mij nu al de plaat van het jaar is :

1. It's all over your body
2. Sword an Gun
4. Vanguard
12. Come to my door (met Emily King)








donderdag 4 juli 2013

The Four Tops - I can't help myself (1965)



De Four Tops kennen elkaar al sinds de middelbare school. Daar was het ook dat ze met elkaar begonnen te zingen. Ze begonnen onder de naam The Four Aims. In 1956 kregen ze een contract aangeboden bij Chess Records. Om verwarring te voorkomen met The Ames Brothers kozen ze ervoor hun groepsnaam te wijzigen in Four Tops. Onder contract bij Chess slaagde de groep er niet in door te breken. Een ontmoeting in 1963 met Berry Gordy zou daar verandering in brengen. Hij bood hen een contract aan bij Motown.

In het begin van hun carrière bij de Detroitse platenmaatschappij namen ze voornamelijk jazznummers op voor een workshop van het bedrijf. Ook fungeerden ze als achtergrondkoor bij sommige andere artiesten bij Motown, zoals The Supremes. Toen in 1964 het beroemde songwriterstrio Holland-Dozier-Holland een instrumentaal nummer had geschreven maar niet wist wat ze er mee moesten doen besloten ze er een tekst bij te verzinnen en er een nummer voor de Four Tops van te maken. Dit nummer werd het beroemde "Baby I Need Your Loving". Het nummer haalde #11 op de Amerikaanse top 100. Hiermee brak een succesvolle periode voor "The Tops" aan.






Na het grote succes van "Baby I Need Your Loving" werd besloten dat de Four Tops geen jazz meer hoefden te doen. Ze behoorden nu tot de meest vooraanstaande artiesten van Motown. Voortaan werden er singles voor hen geschreven. Hun volgende twee singles waren "Without The One You Love (Live's Not Worth While)" #43 en "Ask The Lonely" #24. Niet in staat het succes van de eerste hit te continueren leek de groep er niet in te slagen de voorkeurspositie binnen Motown waar te maken, maar de volgende single "I Can't Help Myself (Sugar Pie, Honey Bunch) leverde hun eerste #1 hit op. Daarna kwamen andere grote hits als "It's The Same Old Song" en "Something About You".

In 1966 schreven Brian Holland, Lamont Dozier en Eddie Holland de tweede #1 hit voor de Four Tops, "Reach Out, I'll Be There", hun grootste, en meest herkenbare hit. Samen met nummers als "My Girl" van The Temptations, "Baby Love" van The Supremes en "I Heard It Through The Grapevine" van Gladys Knight & The Pips en Marvin Gaye is dit nummer nog steeds een van de meest populaire Motownnummers. Ook na dit nummer bleven de Four Tops hits maken, zoals "Standing In The Shadows Of Love", "Bernadette" en "7 Rooms Of Gloom". Op bijna al deze nummers vormden de vrouwenstemmen van The Andantes het anonieme achtergrondkoor. Hun zang bepaalde eigenlijk net zo zeer de sound als die van de Four Tops zelf. De instrumentale begeleiding was in handen van The Funk Brothers, zoals bij vrijwel alle Motown-opnamen. Ook zij bleven anoniem.

Toen Holland-Dozier-Holland eind 1967 Motown verlieten, moest er voor de Four Tops ander materiaal worden gezocht. Ze gingen zelfs covers zingen van popmuziek, zoals "Walk Away Renee" van The Left Banke en de Tim Hardin-song "If I Were A Carpenter". Toen Motown in 1972 aankondigde te vertrekken naar Los Angeles verlieten ze het label. Ze kregen een contract bij ABC-Dunhill. Daar ging het weer beter met de Four Tops en kregen ze top 10 hits met "Keeper Of The Castle" en "Ain't No Woman Like The One I've Got". Na een tijdje droogden ook bij ABC-Dunhill de hits op en ging de carrière van de groep als een nachtkaars uit.

Deze EP is uit 1965, op het engelse Stateside label, met een - aan dit label eigen - o zo prachtige hoes.